Status
Afgerond
Jaar van uitgave
2015
Contactpersoon
Loes Geelen
Geur
GGD Brabant-Zuidoost GGD West-Brabant GGD Zeeland
Universiteit Utrecht

In 2015 onderzochten de GGD'en Brabant en Zeeland en het IRAS (Institute for Risk Assessment Sciences) van Universiteit Utrecht de relatie tussen geurbelasting afkomstig van veehouderijen en de ervaren geurhinder bij ruim 13.000 respondenten op het platteland en in kleinere kernen van Noord-Brabant en Noord-Limburg. De onderzoeksresultaten bevestigden de signalen dat er aanzienlijk meer geurhinder voorkomt dan op basis van de Handreiking Wet geurhinder veehouderij te verwachten was.

In 2023 publiceerden we een update van de dosis-respons relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Dit vanwege verbeterd inzicht in de geurbelasting rondom veehouderijen met bepaalde soorten luchtwassers. Lees hier meer over dit vervolg project.

Uitgangssituatie

In veedichte gebieden zijn er vaker klachten over geuroverlast. Dit komt doordat er steeds meer mensen in het landelijk gebied wonen, en door intensivering van veebedrijven. Om de geurbelasting (bijvoorbeeld voor vergunningverlening) in kaart te brengen worden standaard verspreidingsmodellen gebruikt. Deze worden gecombineerd met een standaard hindercurve om de geurhinder rond intensieve veehouderijen ingeschat. De wettelijke normen voor stankhinder van de intensieve veehouderij zijn gebaseerd op één onderzoek uit 2005 (?).
Dit onderzoek richtte zich op het nauwkeuriger bepalen van de relatie tussen geurbelasting en geurhinder bij omwonenden van veehouderijen. Het doel was om de relatie te kwantificeren tussen gemodelleerde geurbelasting van intensieve veehouderij en geurhinder. Er werden daarbij verschillende factoren meegenomen.

Methode

De blootstelling is beschreven op basis van de data die in het huidige geurbeleid verzameld was. De studiegebieden werden geselecteerd in Noord-Brabant. De geurbelasting werd gemodelleerd met standaard verspreidingsmodellen
Om de respons-kant van de relatie te beschrijven is vragenlijstonderzoek uitgevoerd. In de enquete werd gevraagd naar persoonlijke eigenschappen, geur-hinder -beleving en -waardering, welbevinden, zelfgerapporteerde gezondheid en medicijngebruik .
De relatie tussen ruimtelijke variatie in de verschillende indicatoren voor geurbelasting en geurhinder is vervolgens in beeld gebracht, waarbij rekening gehouden werd met persoonlijke eigenschappen en locatiespecifieke factoren.

Resultaten

De onderzoeksresultaten bevestigden de signalen dat er aanzienlijk meer geurhinder voorkomt dan op basis van de Handreiking Wet geurhinder veehouderij te verwachten was. Bovendien treedt óók ernstige hinder op; een effect waar in het agrarisch geurbeleid geen rekening mee is gehouden. De relatie tussen geurbelasting en -hinder blijkt bovendien afhankelijk van het soort dieren. Deze conclusies zijn relevant voor de voorgenomen evaluatie van de geurhindersystematiek en kunnen de basis vormen voor vernieuwd geurhinderbeleid op lokaal, regionaal en landelijk niveau. De onderzoekers verwachtten dat zo meer recht gedaan kon worden aan de ervaren geurhinder van omwonenden én aan de inspanningen die de agrarische sector levert om geurhinder te beperken.